Taal en cultuur
Het Spaans vordert sneller dan we verwachtten. We hebben nog steeds elke week les, lezen de Bijbel en andere boeken in het Spaans en maken zoveel mogelijk mee. Het Chileens wijkt af van het Catalaans-Spaans, is informeler, gaat heel snel, en hoewel men niet al te best articuleert en veel typisch jargon (un luca = 1.000 pesos; formeel = mil pesos) hanteert, gaat het volgen ervan steeds beter. Vrijwel 95% van wat er gezegd wordt, kunnen we goed volgen; terugpraten is nog even een ander hoofdstuk. We hebben ontdekt dat je ook aan een taal moet wennen. Ik had veel taalkundige barrières met het Spaans – het Frans is toch wezenlijk anders, op de vervoegingen na – maar die worden beetje bij beetje geslecht. De aanpak lijkt op die van hoe een kind, eenmaal in een familie geboren, opgroeit temidden van een taal die het niet kent, maar steeds om zich heen hoort, op enig moment gaat kopiëren wat het hoort en eerst later op school pas leert hoe het in elkaar zit, maar het dan eigenlijk al begrijpt en spreekt.
Een academische taaluitleg (‘zelfstandig gebruikte voornaamwoorden’ etc.) gaat er maar moeilijk in, maar vanuit de praktijk en met vele voorbeelden begint het patroon van het Spaans helder te worden. En wat meer is, het is een veel logischer en vooral kortere taal dan Frans of Nederlands. Dit komt voornamelijk omdat het persoonlijk voornaamwoord (‘ik, hij, zij, het’ etc.) geïntegreerd is in de werkwoordsvorm (ik ga = voy) en omdat tyische verbindingswoorden als ‘even, hoor, ook’ etc. ontbreken.
Wij verzachten onze taal door dit soort woorden, maar dat is in het Spaans niet of minder. Anderzijds kent het Spaans wel woorden van vele syllaben, zoals ‘parkeerplaats’ = estacionamiento, die voor ons soms lastig te tackelen zijn. Lamentablemente = ‘helaas,’ is ook zo’n woord, waar je wel even op moet oefenen. We ontdekken ook dat het Engels ontzettend veel woorden ontleend heeft aan het Spaans, dus als we een woord niet weten, proberen we er gewoon één in het Engels en acht op de tien keer, is het vrijwel hetzelfde maar dan verSpaansd. Vb.: ‘to comply’ = cumplir of ‘matrimony’ = matrimonio (‘echtpaar’). Vele woorden zijn echter wel heel anders, denk aan mantel = ‘tafellaken,’ of comprar = ‘kopen’ of parada = ‘bushalte,’ tio = ‘oom,’ nuera = ‘schoondochter,’ paloma = ‘duif,’ hubo = ‘was’ (verleden tijd van zijn) etc. De zinsstructuur in het Spaans is behoorlijk logisch – de uitzonderingen in het Frans zijn veelvuldiger – maar wel wezenlijk anders, en leunt veel dichter tegen het Latijn (en Italiaans) aan, terwijl Frans op enig moment in de geschiedenis veel meer vanuit een volksinterpretatie van het Latijn en vele lokale dialecten een eigen weg is gegaan. En woord als hiciste = ‘jij maakte,’ ademt veel Latijn uit.
De vele woorden in het Spaans met een z (Mezquita = moskee), lijken terug te wijzen op de bijna achthonderd jaar dat de Moren (Arabieren en Berbers) over Spanje heersten (711 – 1492 A.D. – de val van Granada was het laatste islamitische koninkrijk). Sommige Nederlandse woorden vinden waarschijnlijk hun oorsprong in het Spaans (de zgn. ‘leenwoorden’), opgedaan tijdens de Spaanse overheersing (1556 – 1715 A.D.) Een voorbeeld is probar = ‘proberen’ maar ook woorden als cacao, cargo, commando, embargo, lasso, patio, sigaar, tomaat etc; hoewel de betekenissen van sommige woorden in de loop van de tijd kunnen zijn verbasterd of veranderd.
We krijgen elke week een uur les in de Chileens cultuur en geschiedenis, die op punten wezenlijk afwijkt van die van Peru of andere omringende landen. De grote overeenkomst is natuurlijk de aanvankelijke overheersing van de inheemsen door de Spanjaarden, die gepaard ging met vele gruwelijkheden, waarna de eerste ‘settlers’ zich wilden afscheiden van het Spaanse koninkrijk met allerlei onafhankelijkheidsoorlogen vandien. Daarin heeft ieder Latijns-Amerkiaans land zijn eigen helden (Chili: Bernardo O’Higgins, Bolivia: Simon Bolivar etc.), en viert ieder zijn eigen onafhankelijksdag (Chili: 18 september).